Hoe komt het dat ik de laatste tijd meer en meer
naar mezelf sta te kijken zonder dat ik er iets aan kan doen? Zo van: Kijk hem
eens bezig, de dorpsgek! Ik kan dan werkelijk echt niets aan mezelf doen! Word
ik oud? Ben ik teveel alleen? Eerst verwonderd zit ik naar mezelf te kijken,
dan verbaasd, daarna verongelijkt, vervolgens woedend, daaropvolgend wanhopig
en tenslotte gelaten. Allemaal op mezelf. Het lijkt op het stappenplan van een
rouwverwerkingsproces. Je betaalt altijd voor je stommiteiten.
Uiteindelijk blijft het een heel pak emoties dat
ik van mezelf moet verdragen, ik van mijn betere ik – of van mijn onbetere ik. Mijn
onfrisse ik. Het is maar hoe ik naar mezelf kijk. Ik bedoel, om misverstanden
tussen ons te vermijden: ik kijk niet naar mezelf, nee, nee, ik kijk als íemand
die naar zichzelf kijkt. Ergens in een geleerd domein van het denken determineren
ze zo’n verschijnsel als metabewustzijn. Het is dus een denken, dat boven
zichzelf uitvleugelt. Kortom een mannetje dat boven zichzelf gaat staan en na
alle perceptuele en rationele beschouwingen komt het er eenvoudigweg op neer
dat het bovenste mannetjes wel het mannetje onder zich nat kan pissen en
plassen, maar het onderste mannetje die poets niet met zijn bovenmannetje kan
lappen. ‘Had hij maar beter geweten, de stommeling, de onnozelaar, de oen, dan
was hij niet nat geworden.’ Zegt het bovenmannetje. ‘Ik had het hem nog zo
gezegd.’
Heb jij ook zo’n vervelend mannetje in je hoofd
boven je hoofd staan? Heb je je wel es afgevraagd hoe hij gekleed is? Ik weet
zeker dat hij gekleed is, goed gekleed zelfs. En voor onze vrouwelijke
deelgenoten, hebben zij een mannetje of een vrouwtje boven zich staan? Ik hoop
hier niet op de eeuwige verdoemenis van mijn vriendinnen, maar op iemand zijn
hoofd plassen is makkelijker met een piemel die je naar voren kunt halen. Manneke
Pis. Men is er na lang gepriegel wel achter dat er geen mannetje meer bóven dat
vervelende mannetje kan staan. Het is dus niet zoiets als de spiegel van de
spiegel van de spiegel – tot in het oneindige. Zo zit het niet in elkaar.
Helemaal niet. Het stopt in ons hoofd bij het bovenmannetje. Hij heeft niemand
die naar hem kan kijken, die hem kan controleren, kan instrueren, kan
bijsturen, niemand die nog iets boven op hem kan.
Er is maar één persoon die de hitler kan spelen,
zou mijn grootvader zeggen, die nog in 1939 voor de mobilisatie opgeroepen is.
Hij was geboren in 1900, een beeld dat je nooit vergeet. Mijn grootvader ís
jaar 1900. Zonder meer. Het was zo simpel meetellen als je wou weten hoe oud
hij was. Of zijn zussen en broers. Een baken in de leeftijdsgissingen, als je
later, nu, in de familiekring over het verleden wilt praten. Hij had ook zo’n
klein vierkant snorretje, verder is iedere gelijkenis op verbeelding berustend.
Ik had een weldadig zachte grootvader, die heel vlug, heel vlot, heel proper
zonder bladeren erbij, met zijn twee handen propvol kersen kon plukken. Van
links en van rechts takken bijhalen in één greep samen. Een dikke korf in heel
wat minder dan een uur! Wat een vingers. Zijn korf sorteren was kinderspel voor
de vrouwen. Allemaal kersen met steeltjes, want zonder kon niet. Ik heb zoveel
van hem geleerd zonder dat hij iets zegde.
Zo’n bovenmannetjes heeft een comfortabele
positie, want hij kan voor ons en voor zichzelf nooit verkeerd doen. Hij doet
nooit iets fout. Om even advocaat van de duivel te zijn, bedenk tegelijk, hij
doet ook nooit iets. Hij kijkt gewoon toe. Het is een luiwammes. Als hij reageert
is het te laat en als hij niet reageert, was er ook niets aan het gebeuren. Hij
heeft geweldig praten. In tegenstelling tot al onze andere verwanten, de talloze
geweldige levende wezens, hebben wij dat megabewustzijn. Great! Juich! Juich!
Of niet? Is hij een ziekte? Neen dat is hij niet. Is hij een afwijking? Neen,
helemaal niet. Is hij inbeelding? Neen, dat is hij ook niet! Wij hebben gewoon
meer hersenen, die zo koortsachtig werken, dat ze in overdrive gaan en meer
kunnen dan wij in feite willen. En zich meer bewust zijn van zichzelf en de
wereld.
In feite willen we niet! We hebben niet te kiezen.
Wij hebben een spookje in onze hersens, geen sprookje. In werkelijkheid wil ik
ook gewoon maar mens zijn als een poes poes is. Mijn poes speelt een beetje met
zichzelf als ze in de spiegel kijkt en geeft klauwtjes maar ze denkt alleen
maar, hé, daar is een andere poes, ze ziet er leuk uit, zo dichtbij, ik kan
haar aanraken, ik wil beetje met haar spelen. Ze denkt zelfs niet, goh, die
poes is ook rossig met witte streepjes net als ik. En al helemaal niet, oh dat
zou ík toch niet kunnen zijn. Zit mijn haar goed, zit mijn vestje goed. Als een
poes wil ik ook gewoon eens met mezelf kunnen spelen zonder dat ik per se moet
weten dat ik dat ben.
Ik moest maar eens wat anders bedenken. Maar ik
kan er de laatste tijd niets aan doen, aan mezelf. Steeds minder. Ben ik oud,
een versteende eenzaat? Ik kijk toe en laat mezelf bezig. Machteloos. Dan is
het de vraag of ik door mijn ogen kijk, die mild willen kijken, of door mijn
ogen die genadeloos, weinig vergevingsgezind willen kijken. Eerst gedraag ik me
nog even achteloos, kwansuis en probeer op slinkse manieren te doen of ik niets
zie. De flierefluiter die het wijsje ‘Naam is haas’ voor zich uitblaast.
Blindemannetje, een kinderspel, maar een blindeman
is ook een blindganger, een doodloper, een niet ontplofte bom en nu zitten we
in oorlogsgebied. We wandelen door de West-Vlaamse polders en trappen midden in
een blindeman, een drekhoop, die een Ierse soldaat in het tarweveld heeft
neergelegd toen hij zijn broek heeft afgedaan. Misschien uit angst. De angst
voor het verlies van controle op ons eigen brein, daar gaat het om, niet of we
incontinent worden, daar is iets aan te doen, een pamper. Maar neen. Ik moest
maar eens zot zijn…
Eens zover gekomen zie ik mezelf gewoon als een
alien, een wezen van een andere planeet. Maar zeker niet van Mars, daar deed ik
in de afgelopen weken niet strijdvaardig genoeg voor. Ik beet niet van me af.
Word ik te oud? Ben ik teveel alleen? Zolang ik er niet van ga piekeren, is het
goed, maar potverdomme het is erger, ik krijg er slapeloze nachten van. En ook
van Venus zijn, heeft niet veel opgeleverd, ik deed al genoeg toegevingen aan
de sympathieke Ier die mijn dak ging herstellen. Met deze langdradige winter
hingen de ijspegels aan mijn kroonlijst vooraan op straat en hij rijdt rond om
mensen te pakken op hun zwakheid. Ring, ring, ring. Hello, boss… I am Miles, een
verhaal naar omhoog. Yes, ik zie ook wel dat mijn kroonlijst lekt, en no, dat is
helemaal niet goed. En no, ik vind niemand die over mijn dak wil lopen zonder
een dure stelling te plaatsen.
Mooiprater Miles, een professional die niet weet
hoe hij het aan moet pakken. Een zalver, een slijmerd, net genoeg tegenstand
geven dat ik blijf gaan, blindelings blijf gaan. Ik sta erbij zonder dat ik er
iets aan kan doen. Zonder dat ik iets aan mezelf kan doen. Wat gebeurt er, wat
is er aan de hand? O wee, ik laat alles toe. O wee voor mijn dak. Mijn eerste,
lagere hoofd stinkt naar de pis, de urine, de donkergele vloeistoffen. Mijn
bovenmannetje barst uit zijn vel, hij kan zijn pis niet meer ophouden.
Nu, twee weken later, zijn al mijn daken
vernieuwd, mijn zadeldak, mijn plat dak boven mijn keuken en ik had er helemaal
niet naar gevraagd. Maar ik heb ook niet gezegd dat ik niets gevraagd had. Mijn
kroonlijst lekt nog altijd. Intussen heb ik Litouwers gezien en Letlanders,
Esten, Polen, Bulgaren, Oekraïners en ook nog een andere Ier, waarschijnlijk
een Roma-Ier. Hoewel, hij was echt ros en met een langgerekt gezicht en wel
heel verdwaasd, een jongen nog die er echt helemaal niet bij was. Soms stond
hij met één voet op de ladder te suffen, soms met een haak te trommelen op een
rol roofing. Ik dacht even goedhartig, dat ik Europese steunmaatregelen
subsidieerde. Vandaag is het hier toch definitief met het Verenigd Europa
afgelopen. Hij is in schoonheid van me weggegaan, Miles de Ier, en had er een
slecht gevoel van, vertrouwde hij me toe, dat hij niet alles heeft afgewerkt,
omdat ik niet bijbetalen wou. Ik ben niet fier op mezelf. Maar wat deed ik
eraan?
Net voor hij vertrok klampte hij de overbuur aan,
die een wel heel scheve schoorsteen heeft staan. Ik zou er ook niet gerust in
zijn. Kassa, kassa, hij mocht maandag al beginnen. Ook zo’n stommeling, mijn
buur, zo’n onnozelaar, zo’n oen die zich beet laat nemen, zich nat laat pissen
door Miles. Of straks na afloop door zijn bovenmannetje.
Ik probeer er iets aan te doen. Ik fiets naar de
Delhaize en koop bovenmatig veel Desperados. Ik ga me compleet bezatten. Ik hou
van dit merk bier. Er zijn de laatste tijd zelfs blikjes van een halve liter. Voor
de echt wanhopigen. Ik zei bijna ‘Mexicaans’ biermerk, maar ik lees op het
mooie flesje met de lange hals en de letters ‘Desperados’ in basreliëf,
verzonken in het glas: Bière.Beer.Bier. Birra.Cerveza. Flavoured with –
Aromatisiert mit – Aromatisée Tequila. Brassé, brewed, gebraut The Netherlands.
Let op de punten, de komma’s, de liggende streepjes, en al de andere Europese
talen, over al deze dingen is lang nagedacht, chique. Die Desperados lijkt ook
al niet meer, wat hij moet zijn, Mexicaans bier, ha! Maar het is bier… Ja, ja, je
hoort het goed, ik ga me poepeloere zat drinken. Ik weet niet hoe zat, maar dat
bovenmannetje zal ik verdomd eens dringend het zwijgen opleggen. De
kloothommel! Straalbezopen word ik. Ik heb hem toch niet nodig om later nog in
bed te geraken, zeker?